Skip to content
Kenniscentrum - sinds 2005 - met ruim 2000 artikelen over gezondheid!BEKIJK ALLE ONDERWERPEN

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressie

Significant bewijs koppelt angst- en depressiestoornissen aan de gemeenschap van microben die in het maag-darmstelsel leven. Een aangepast dieet, de inname van vis en omega-3-vetzuren, de inname van macro- en micronutriënten, prebiotica, probiotica, synbiotica, postbiotica, fecale microbiota-transplantatie en 5-HTP-regulatie kunnen allemaal worden gebruikt om de darmmicrobiota te veranderen als behandelingsaanpak.

In de psychiatrie zijn patiëntobservatie en medische interviews met de patiënt en hun directe familieleden de belangrijkste methoden voor het diagnosticeren van stress, angst en depressie [ 12 , 13 ]. Naast de nadelige gevolgen voor de getroffen individuen, leggen deze aandoeningen een aanzienlijke financiële druk op de samenleving als gevolg van de hoge gezondheidszorgkosten. Deze punten maken duidelijk dat er behoefte is aan effectieve behandelingen.

Farmacotherapie is de hoeksteen van de huidige therapieën

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressieFarmacotherapie is de hoeksteen van de huidige therapieën voor depressie. Selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s) zijn de meest populaire eerstelijnsmedicijnen, hoewel ook monoamineoxidase- en serotonine-noradrenalineheropnameremmers worden gebruikt. De effectiviteit van de momenteel beschikbare antidepressiva die in klinieken worden gebruikt voor symptoomverlichting en preventie lijkt echter inconsistent.

Bovendien is aangetoond dat tolerantie ontstaat tijdens de nazorg; het herhaaldelijk gebruiken van hetzelfde medicijn bij dezelfde patiënt leidt tot een verminderde werkzaamheid. Naar schatting ervaart tot 35% van de mensen een behandelingsresistente depressie. Daarom is er behoefte aan het onderzoeken van nieuwe therapieën voor het behoud van de levenskwaliteit van alle mensen die aan een depressie lijden.

Verband tussen voeding en angst en depressie

Volgens onderzoeken bestaat er een verband tussen voeding en angst en depressie. Voorlopige studies suggereerden dat veranderingen in het voedingspatroon een alternatieve behandeling of preventieve maatregel kunnen zijn voor angst en depressie. De correlatie tussen ongezonde voeding en de neiging om psychische aandoeningen te ontwikkelen heeft de afgelopen jaren meer aandacht gekregen. ‘Westerse’ voedingspatronen met een lage consumptie van fruit en groenten en een hoge consumptie van geraffineerde granen, gefrituurde en bewerkte maaltijden, rood vlees en vetrijke zuivelproducten houden verband met angst en depressie.

Tegelijkertijd tonen veel correlatieve onderzoeken bij gezonde volwassenen een lagere incidentie van depressie aan bij degenen die zich houden aan ‘gezonde’ voedingspatronen, zoals het Noorse dieet, het Japanse dieet en het mediterrane dieet, die gericht zijn op de overvloedige inname van groenten, fruit, granen, noten, zaden, peulvruchten, zuivel, eieren, vis en onverzadigde vetten.

Stress en depressie kunnen ook van invloed zijn op de voedingsvoorkeuren, de perceptie van zoet en vet voedsel en de smaakdrempels. Een 10 jaar durend longitudinaal onderzoek uitgevoerd in Frankrijk toonde een verband aan tussen slechte voeding en de incidentie van depressie en een gezond voedingspatroon geassocieerd met lagere depressieve symptomen.

De wetenschappelijke bevindingen zijn niet consistent wat betreft voeding en geestelijke gezondheid. Misschien zijn er bidirectionele processen achter de manier waarop het dieet angst en depressie kan beïnvloeden. De micronutriënten, zoals zink, magnesium, selenium, ijzer en de vitamines B-6, B-12, D, E en foliumzuur, laten tekorten zien bij mensen die aan een depressie lijden of een groter risico lopen op het ontwikkelen van depressie en angst.

De menselijke darmmicrobiota

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressieEr bestaan meer dan 3,8 × 10 13 bacteriën in de menselijke darmmicrobiota. Microflora-dysbiose wordt geassocieerd met verhoogde darmpermeabiliteit en systemische ontsteking. De menselijke darmen hebben na de hersenen de hoogste concentratie neuronen.

Daarom zijn er onderzoeken uitgevoerd om het verband tussen de darmmicrobiota en depressie te vinden. Naseribafrouci et al. bevestigden de correlaties tussen deze psychische stoornis en de darmflora. Ze toonden aan dat personen met een depressieve stoornis hogere niveaus van de geslachten Oscillibacter en Alistipes hebben. Lagere propionzuurniveaus en enorme hoeveelheden isocaproïnezuur werden aangetroffen bij personen met de diagnose depressie.

Hoewel de etiologie van depressie gecompliceerd is, is het potentieel van het darmmicrobioom om de ontwikkeling van depressie te beïnvloeden in verschillende onderzoeken onderzocht. Verstoringen van de darmmicrobiota kunnen leiden tot het ontstaan van angst en depressie. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat de darm-hersenas de ontwikkeling van angst en depressie beïnvloedt.

De darm-hersenas is een netwerk dat informatie verzendt in een bidirectioneel patroon tussen de darmen en de hersenen en wordt bestuurd door neuro-endocriene en neuro-immuunmechanismen. Gamma-aminoboterzuur (GABA) neurotransmitters, secundaire galzuren, vetzuren met een korte keten en tryptofaanmetabolieten gegenereerd door de microbiota zijn slechts enkele van de moleculen die deze mechanismen reguleren.

De darm-hersen-as is ontregeld en gekoppeld aan neuro-inflammatie en veranderde permeabiliteit van de bloed-hersenbarrière (BBB) tijdens dysbiose van de darmmicrobiota of verstoring van het darmecosysteem. Een verhoogde BBB-permeabiliteit en de mogelijke daaropvolgende ontwikkeling van de ziekte van Alzheimer met accumulatie van amyloïde-peptiden kunnen in verband worden gebracht met stofwisselingsziekten. Er is ontdekt dat microbiële dysbiose de beschermende eigenschappen van de BBB beïnvloedt, inclusief permeabiliteitsmodulatie via tight-junction-expressie en gedragsveranderingen veroorzaakt .

Schadelijke verbindingen zoals p -cresol in de darmen

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressieStudies hebben aangetoond dat veranderingen in de darmmicrobiota het niveau van schadelijke verbindingen zoals p -cresol verhogen, wat de integriteit van de BBB kan aantasten. Eerder onderzoek toonde aan dat p -cresol aanzienlijk hoger was in de prefrontale cortex van gevoelige muizen die eerder angstachtige fenotypes vertoonden.

Bovendien beïnvloedt de uit de darmen afkomstige metaboliet 4-ethylfenylsulfaat (4EPS) de hersenactiviteit en veroorzaakt ze angstachtig gedrag. De afgifte van serotonine en dopamine, van de hersenen afkomstige niveaus van neurotrofe factoren, de HPA-as en de productie van inflammatoire cytokines kunnen allemaal worden beïnvloed door stoornissen in de darmmicrobiota tijdens depressie en angst.

C-reactief proteïne (CRP) en cytokinen, waaronder interleukine-1, interleukine-2, interleukine 6, interleukine-1β en interferon-γ, kwamen bijvoorbeeld vrij als reactie op depressie. Volgens onderzoeken hebben patiënten met ontstekingsziekten een grotere kans op een depressie.

Talrijke geavanceerde moleculaire mechanismen, waaronder modificatie van het immuunsysteem, metabolische signalering, neuro-endocriene signalering, nervus vagus signalering en epigenetica, worden door deze micro-organismen gebruikt om de normale homeostase te behouden. Epigenetica speelt een belangrijke rol bij het beheersen van de fysiologie van de gastheer door de metabolische activiteit van het darmmicrobioom te wijzigen, die wordt beïnvloed door de omgeving en voeding.

Risicofactoren die verband houden met depressie en angst

Er zijn verschillende risicofactoren voor het ontstaan van depressie en angst, zoals biologische, genetische, persoonlijkheidskenmerken, sociale, economische en levensstijlgerelateerde factoren. Factoren die kunnen bijdragen aan depressieve symptomen bij ouderen zijn onder meer ouder worden, alleen wonen, vrouw zijn, minder opleiding hebben genoten, gaan scheiden, comorbide lichamelijke ziekten hebben, functionele stoornissen hebben, tabak en alcohol gebruiken, en cognitieve stoornissen op een lager niveau hebben.

Uit een andere meta-analyse bleek dat het hebben van een chronische ziekte en het onwel voelen de kans op depressie vergrootten. Er is een hoge prevalentie van depressie bij mensen met lichamelijke en chronische ziekten. Verschillende onderzoeken hebben risicofactoren voor depressie en angst bij studenten onderzocht. Deze factoren omvatten leeftijd, leerjaar, etniciteit, enig kind zijn, houding tegenover toekomstige carrière, academische druk, rookverslaving, alcoholisme , financiële status van het gezin en sociale steun.

Darmmicrobiotaonderzoek bij depressie en angst

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressieHet pathogene effect van darmdysbiose wordt in veel klinische onderzoeken in verband gebracht met depressief en angstig gedrag. Patiënten met een depressie hebben doorgaans verstoorde gastro-intestinale (GI) symptomen zoals constipatie, buikpijn, braken, misselijkheid en een opgeblazen gevoel. Symptomen van het prikkelbaredarmsyndroom (PDS) of psychische problemen worden vaak waargenomen bij angstige patiënten. Bacteroides , Prevotella/Prevotellaceae en Proteobacteria kwamen vaker voor bij comorbide PDS- en angst-/depressiepatiënten dan bij gezonde individuen.

De recente alternatieve potentiële strategieën die momenteel algemeen worden overwogen, zijn onder meer aangepaste diëten, de inname van vis en omega-3-vetzuren, probiotica, prebiotica, synbiotica, postbiotica, fecale microbiota-transplantatie en 5-hydroxytryptofaanregulatie. Deze benaderingen herstellen direct of indirect de gezonde microbiële samenstelling en diversiteit in de darmen.

Probiotica, waaronder B. bifidum , B. lactis , Lactococcus lactis , L. casei , L. salivarius , L. brevis en L. acidophilus lieten in een ander onderzoek veelbelovende resultaten zien bij het verminderen van negatieve gedachten en gedrag. Deze resultaten uit onderzoeken tonen aan dat probiotica kunnen worden gebruikt om depressie en angst te behandelen.
Prebiotica zijn specifieke substraten die de ontwikkeling en activiteit van bepaalde gunstige darmmicro-organismen ondersteunen.
Synbiotica kunnen de microbiële activiteit in de darmen verbeteren. De concentraties malondialdehyde en waterstofperoxide in menselijk plasma waren significant verlaagd na inname van synbiotica.

Vrouwen die synbiotica innamen hadden aanzienlijk hogere plasmaspiegels van glutathion en vrije sulfhydrylgroepen dan mannen. Volgens een gerandomiseerde studie verminderden synbiotische GOS en inuline, gecombineerd met een probiotisch mengsel dat B. lactis , B. bifidum , L. acidophilus en B. longum bevatte , de depressie en verhoogde het de serumspiegels van een van de hersenen afgeleide neurotrofe factor bij depressieve patiënten, vergeleken met de controlegroep. Volgens deze studie verminderden synbiotica de depressieve symptomen meer dan alleen probiotica.

Postbiotica hebben therapeutische effecten die vergelijkbaar zijn met die van probiotica, in die zin dat ze de integriteit van de epitheliale barrièrefunctie ondersteunen, de diversiteit en samenstelling van de microbiota herstellen, immunologische reacties controleren en signalering langs de darm-hersenas reguleren.

De toediening van de L. helveticus- stam verminderde angst- of depressie-achtige fenotypes bij adolescente mannelijke muizen. Het verbeterde de genen die betrokken zijn bij neurondifferentiatie en -ontwikkeling en signaaltransductie in de nucleus accumbens. Volwassen mannelijke muizen kregen de door hitte gedode Enterococcus fecalis samen met een dieet, wat depressief en angstig gedrag verminderde, de expressie van de genen voor de neurotransmitterreceptoren verhoogde en de dichtheid van Butyricoccus en Enterococcus- gehalte in de darmen verhoogde.

Jongeren die aan chronische stress werden blootgesteld, kregen gedurende 24 weken dagelijks twee tabletten met door hitte geïnactiveerde L. gasseri om hun angst te verminderen, hun slaap te verbeteren, meer n-valeriaanzuur te produceren en de balans van hun microbioom te herstellen.

Farmacogenomische testen om variaties in genen te identificeren

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressieFarmacogenomische testen om variaties in genen te identificeren die het metabolisme van antidepressiva beïnvloeden, kunnen de werkzaamheid verbeteren en de nadelige effecten van farmacotherapie voor depressieve stoornissen verminderen.

Farmacogenomische testen om het gebruik van antidepressiva te begeleiden zouden naar schatting gezondheidswinst voor de bevolking opleveren en tegelijkertijd de kosten van het gezondheidszorgsysteem aanzienlijk verlagen.

Farmacogenomische testen bieden de mogelijkheid van verbeterde werkzaamheid en minder bijwerkingen van beter gerichte medicamenteuze therapieën. Eén klinisch gebied waarvoor farmacogenomica bijzondere beloftes zou kunnen hebben, is de depressieve stoornis (MDD), aangezien patiënten met MDD vaak meerdere onderzoeken naar farmacologische behandelingen ondergaan. De Wereldgezondheidsorganisatie voorspelde dat depressie in 2030 wereldwijd de belangrijkste oorzaak van invaliditeit zal zijn.

Depressie is kostbaar voor patiënten en de samenleving. In een Canadese studie [2]) kost MDD jaarlijks 14 miljard dollar, grotendeels als gevolg van verminderde productiviteit en arbeidsparticipatie. Patiënten worden geconfronteerd met persoonlijke financiële lasten die verband houden met depressie en de behandeling ervan, waaronder loonverlies en eigen kosten.

Er zijn in Canada meer dan 35 antidepressiva verkrijgbaar; slechts 40% -60% van de patiënten reageert echter op het aanvankelijk voorgeschreven antidepressivum, en ongeveer 27% meldt bijwerkingen. Een groot deel van de patiënten reageert gedeeltelijk of niet op verschillende behandelingsonderzoeken (d.w.z. therapieresistente depressie of refractaire MDD).

Het langdurige proces van vallen en opstaan bij het selecteren van de juiste medicatie kan bijdragen aan hoge therapietrouwpercentages en vervolgens aan een slechtere gezondheid en een slechtere langetermijnprognose. Er zijn aanwijzingen dat de respons op antidepressiva gedeeltelijk de variatie weerspiegelt in genen die het medicatiemetabolisme beïnvloeden. Ongeveer 42% van de variatie in de klinische respons op behandeling met antidepressiva kan te wijten zijn aan genetische oorzaken.

Farmacogenomische testen zijn daarom theoretisch overtuigend. Met behulp van een speekseltest identificeert de test genetische varianten die betrokken zijn bij het metabolisme en de respons van geneesmiddelen, wat als leidraad kan dienen voor het voorschrijven. Meta-analyses suggereren dat farmacogenomische testen de respons en remissie positief kunnen beïnvloeden wanneer ze worden gebruikt als leidraad voor de behandeling van MDD.

Farmacogenomische testen voor antidepressiva identificeren de varianten in CYP2C19- en CYP2D6- genotypes – de twee genen waarvan bekend is dat ze bijdragen aan de werkzaamheid en bijwerkingen van antidepressiva, die worden gebruikt om metaboliseerderfenotypes te voorspellen. Namelijk trage metaboliseerders, intermediaire metaboliseerders, normale metaboliseerders en snelle metaboliseerders en ultrasnelle metaboliseerders.

Deze fenotypen kunnen op hun beurt de werkzaamheid of tolerantie van antidepressiva beïnvloeden. Slechte metaboliseerders kunnen bijvoorbeeld hogere serumconcentraties van het medicijn bereiken, wat leidt tot verhoogde bijwerkingen, waarbij een lagere dosis nodig is of de voorkeur wordt gegeven aan een ander antidepressivum, terwijl ultrasnelle metaboliseerders lagere serumconcentraties kunnen bereiken, wat leidt tot verminderde werkzaamheid of behoefte aan een hogere antidepressivumdosis.

De Clinical Pharmacogenomics Implementation Consortium (CPIC)-richtlijnen zijn evidence-based aanbevelingen voor het gebruik van farmacogenomische testen in de klinische praktijk, waaronder suggesties voor doseringsaanpassingen of alternatieve medicatie (kruiden, nutriënten) op basis van het genetische profiel van de patiënt.

Conclusies en toekomstperspectieven

Voortschrijdend onderzoek toont steeds meer aan dat het darmmicrobioom een rol speelt in psychologische aandoeningen zoals angst en depressie. Hiervoor is inmiddels een diversiteit aan causaal bewijs.

Verdere studies zijn nodig om de effectiviteit van microbiële hersteltherapie bij angst en depressie bij relevante patiëntengroepen te beoordelen. Bovendien zijn adequaat onderbouwde klinische en vervolgstudies nodig om de responsstabiliteit en de veiligheid op korte en lange termijn te bepalen. Bovendien is fundamenteel onderzoek nodig om de mechanismen achter darmmicrobiota-gebaseerde behandelingen voor psychische aandoeningen te begrijpen, vooral voor angst en depressie.

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressie

 

 

 

Marijke de Waal Malefijt

Meer lezen?

Genetische invloed op verwerken van emoties
Farmacogenetica en kruiden en voedingssupplementen
Cbdinteracties met geneesmiddelen en supplementen
MTHRF genmutatie en chronische aandoeningen
Is kruidensuppletie wel veilig samen met psychofarmaca
Afwijkende cypenzymen geven bijwerking supplementen
Kurkuma kan leverklachten geven
DNA paspoort geeft minder risico ernstige bijwerking medicatie

Meer genetische testen:

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressieMijn Medicijngenen
Mijn Cannbisgenen
Mijn Vitamine D genen
Mijn Voedingsgenen
Mijn Fitnessgenen
Mijn Nutrigenen
Mijn Dieetgenen

Speekseltesten CYP enzymsysteem (P450)-Lever

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressieEen bepaalde enzymgroep (P450) in het endoplasmatisch reticulum van o.a. lever-, nier-, long- en darmcellen, houdt zich vooral met deze klus bezig. Het cytochroom-P450 (CYP) enzymsysteem van de lever is betrokken bij het metabolisme en de eliminatie van bijna alle reguliere geneesmiddelen, maar ook van alternatieve geneesmiddelen (zoals vitaminesupplementen, kruiden, etc.). De capaciteit van het systeem verschilt van persoon tot persoon. Dit leidt ertoe, dat niet iedereen op een bepaalde dosis van een (genees)middel hetzelfde reageert.

We noemen een aantal bekende enzymen waar onderzoeksgegevens over bekend zijn. De CYP450 enzymen CYP1A2, CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6 en het al genoemde CYP3A4 zijn de belangrijkste enzymen in het metabolisme van geneesmiddelen. Dit laatste enzym neemt ca. 40-50% van alle geneesmiddelen voor zijn rekening.
Het CYP enzym 2D6 is aan te vragen via de huisarts en is o.a. belangrijk om te testen wanneer u niet goed reageert op bepaalde medicatie. De andere enzymen (farmacogenetica DNA paspoort ) kunnen niet via de huisartsenlaboratoria getest. Deze testen verlopen via gespecialiseerde laboratoria (bijvoorbeeld via Erasmus, Radboud).

Gamedi Leverpaspoort (DNA wangslijmvlies test)

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressieMet het “Gamedi Leverpaspoort” is het mogelijk om preventief in kaart te brengen op welke medicijnen, kruiden, voedingssupplementen of voedingstoffen jij waarschijnlijk afwijkend reageert. In je persoonlijke Leverpaspoort zie je bovendien welke enzymen hierbij een rol spelen. Na de testuitslag wordt uw DNA vernietigt en niet bewaard.

Lees meer hierover in het artikel Farmacogenetica voor kruiden en supplementen.

 

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressieGamedi Leverpaspoort-DNA-test is hier te bestellen.

De volgende Cyp-enzymen worden geanalyseerd:
ABCB1 transporteiwit, ALDH2-enzym, BChE-enzym, COMT-enzym, CYP1A1-enzym, CYP1B1-enzym, CYP2A6-enzym, CYP2B6-enzym, CYP2C19-enzym, CYP2C8-enzym, CYP2C9-enzym, CYP2D6-enzym, CYP2E1-enzym, CYP2F1-enzym, CYP3A4-enzym, CYP3A5-enzym, CYP4F2-enzym, DPD-enzym, Factor V Leiden, F2, SERPINC1, PROC, PROS1, G6PD-enzym, GSTM1-enzym, GSTP1-enzym, GSTT1-enzym, HLA-A*3101 / HLA-B*1502, HLA-B*5701, IL28B, MTHFR-enzym, NAT1-enzym, NAT2-enzym, NQO1-enzym, NUDT15 / TPMT en thiopurines, NUDT15-enzym, PON1-enzym, SLCO1B1-transporteiwit, SULT1A1-enzym, SULT1E1-enzym, TPMT-enzym, UGT1A1-enzym, VKORC1 / CYP2C9, VKORC1-enzym.

Meer weten over het DNA-paspoort (CYP enzymen paspoort)?

Kijk dan eens naar dit filmpje.

De ontwikkelingen in de farmacogenetica gaan snel. Steeds meer weten we over de relatie tussen variatie in het DNA en de respons op medicatie. U bent ermee geholpen. De specialist, apotheker en (huis)arts weten sneller welke medicatie voor u geschikt is en in welke dosering.

NIFGO leverpaspoort

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressie

 

NIFGO DNA paspoort voor medicatie (Nutrigenomics  kun je hier bestellen.

 

Genen inzichtelijk op het NIFGO DNA-paspoort
CACNA1S, CFTR, COMT, CYP1A2, CYP2A6, CYP2B6, CYP2C8, CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6, CYP2E1, CYP3A4, CYP3A5, CYP4F2, DPYD, G6PD, GSTP1, HLA-B*1502, IFNL3, MT-RNR1, NAT1, NAT2, OPRM1, RYR1, SLCO1B1, TPMT, UGT1A1, VKORC1, F2, F5, MTHFR 677 en MTHFR 1298.

Inhoud van de afnamekit
Speekselkit voor DNA-afname
Heldere gebruiksaanwijzing
Retourenvelop

Welke genen op het DNA-paspoort zijn belangrijk voor medicijngebruikers?

CACNA1S; variaties in het CACNA1S-gen kunnen een verhoogd risico geven op maligne hyperthermie, een ernstige reactie op bepaalde anesthetica, die vaak worden gebruikt tijdens operaties en andere invasieve procedures.
CFTR; mutaties in het CFTR-gen kunnen leiden tot ontregeling van het epitheel vochttransport in de longen, alvleesklier en andere organen. Dit kan cystische fibrose tot gevolg hebben.
COMT is betrokken bij de omzetting van zogenoemde stresshormonen, zoals dopamine en adrenaline. Variaties kunnen leiden tot verminderde activiteit en mogelijk hogere dopamineconcentraties in het bloed.
CYP1A2 speelt een rol bij het afbreken van antidepressiva. Roken en het eten van gebraden/gerookt vlees zijn van invloed op de activiteit van CYP1A2.
CYP2A6 is belangrijk voor de oxidatie van nicotine en cotinine. Variaties van het CYP2A6-gen zijn van invloed op de werking van Tegafur, Letrozol, Efavirenz, Valproïnezuur, Pilocarpine, Artemisinine, Artesunaat, Cafeïne en Tyrosol en een aantal cumarine-achtige alkaloïden.
CYP2B6; als antivirale middelen (Efavirenz en Nevirapine), antidepressiva (Bupropion) en pijnstillers (Ketamine en Ifosfamide) worden voorgeschreven, is het belangrijk om de activiteit van CYP2B6 te kennen.
CYP2C8 is betrokken is bij metabolisme van bepaalde medicijnen gericht tegen kanker en diabetes, en indirect ook bij het metabolisme van Diclofenac.
CYP2C9 is betrokken bij metabolisme van NSAID’s (o.a. Naproxen, Diclofenac en Ibuprofen), bloedsuikersverlagers (Tolbutamide, Glipizide, Glimepiride en Nateglinide), bloeddrukverlagers (Losartan en Irbesartan), antistollingsmiddelen (Acenocoumarol en Fenprocoumon) en het anti-epilecticum Fenytoïne.
CYP2C19; variaties in CYP2C19 zijn van invloed op de werking van antidepressiva (o.a. Imipramine, Citalopram en Escitalopram), maagbeschermingsmiddelen die behoren tot protonpompremmers (o.a. Lansoprazol, Esomeprazol, Omeprazol, Pantoprazol en Rabeprazol) en antistollingsmiddelen (o.a. Clopidogrel).
CYP2D6; bij ruim 25% van de medicijnen is de activiteit van dit gen belangrijk. Vooral bij gebruik van antidepressiva, antipsychotica, opioïden, tamoxifen en anti-aritmica. Daarbij wordt ook het aantal functionele kopieën getest. Bij meer dan 2 kopieën (standaard) is er namelijk sprake van een extra verhoogde activiteit.
CYP2E1; variaties in dit gen bepalen het effect van Paracetamol. Ook bij behandeling van diabetes en obesitas wordt gekeken naar de activiteit van dit gen.
CYP3A4 is betrokken bij het afbreken van veel medicijnen zoals opioïden, cholesterolverlagers, bloeddrukverlagers, immuunsuppressiva, middelen tegen kanker, kalmerende middelen, antibiotica en corticosteroïden. Bovendien is de activiteit van CYP3A4 belangrijk voor het ontgiften van galzuren, deactivatie van testosteron en gedeeltelijke degradatie van vitamine D.
CYP3A5; de activiteit van dit gen toont overlap met CYP3A4. Het niet tot expressie brengen van CYP3A5 in combinatie met een vertraagd CYP3A4-metabolisme, vermindert de werking van veel medicijnen. CYP3A5 is een enzym dat bij de westerse bevolking in het algemeen niet actief is, dus PM.
CYP4F2 regelt onder meer het metabolisme van vetzuren, vitamine E en de activatie van vitamine K. Een verminderde of geen activiteit van CYP4F2 kan in combinatie met de verminderde activiteit van CYP2C9 en VKORC1 leiden tot bijwerkingen bij gebruik van sommige bloeddrukverlagers (o.a. Aspirine).
DYPD; variaties kunnen leiden tot verhoogde intracellulaire giftige concentraties. Bijwerkingen als neutropenie, trombopenie en hand-voetsyndroom kunnen het gevolg zijn van een verminderde of afwezige activiteit van het gen. Vooral belangrijk bij gebruik van Fluorouracil en Capecitabine.
G6PD; een verminderde of geen activiteit is een erfelijke overdraagbare variatie die voornamelijk voorkomt bij mannen en die risico geeft op hemolytische anemie. Een G6PD-tekort komt veel voor onder de bevolking uit mediterrane landen, het Midden-Oosten en Azië.
GSTP1 is belangrijk voor het ontgiftingsproces en het antioxidantensysteem. GSTP1-methylering wordt in veel onderzoeken genoemd als een epigenetische marker voor vroege diagnose van prostaatkanker.
HLA-B*1502; HLA-genen beïnvloeden de werking van het immuunsysteem. Ze ondersteunen het immuunsysteem om lichaamsvreemde componenten (bacteriën en virussen) te herkennen en erop te reageren. Variaties kunnen leiden tot overgevoeligheidsreacties bij gebruik van Carbamazepine toename van bijwerkingen als gevolg.
IFNL3 is belangrijk voor het op gang brengen van ons afweersysteem tegen virussen. Voor mensen met chronische hepatitis C (HCV) is de activiteit van dit gen van belang voor het bepalen van de juiste medicatie.
MTRNR1 regelt de gevoeligheid voor insuline en is belangrijk voor onder meer de vochtbalans, concentraties van natrium, kalium en calcium en de bloedsuikerspiegel.
NAT1 en NAT2 regelen de reactie op de koppeling tussen lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen. Deze genen zijn belangrijk voor de werking van veel medicijnen omdat een acetylgroep aan een aminegroep binden. We onderscheiden trage acetyleerders (circa 60% van de westerse bevolking en 45% van de Afrikaanse en Aziatische bevolking) en snelle acetyleerders. Trage acetyleerders hebben een verhoogd risico op levertoxiciteit bij gebruik van Isoniazide en Hydralazine.
RYR1 is een enzym dat voornamelijk in skeletspieren wordt aangetroffen en is van invloed op de spierontwikkeling. Variaties in dit gen worden geassocieerd met vatbaarheid voor maligne hyperthermie.
SLCO1B1 is een belangrijk transport-gen en bepaalt in hoge mate het effect van statines. Een verminderde activiteit leidt tot afname van de hoeveelheid statine in de lever en toename van de plasmaconcentratie van de statine. Dit laatste geeft risico op myopathie (ernstige spierpijn) en een verhoogde waarde van kreatine.
TPMT is belangrijk voor het ontgiften van het lichaam en bepaalt de omzetting van Thiopurines (Azathioprine, 6-Mercaptopurine en Thioguanine). TPMT is ook een belangrijk gen voor aandoeningen, waarbij het afweersysteem een rol speelt zoals leukemie, de ziekte van Crohn en reumatoïde artritis.
UGT1A1 verwijdert slechte oestrogenen, hormonen, neurotransmitters, bepaalde medicijnen, schimmeltoxinen en kankerverwekkende toxines. Als deze stoffen niet goed worden geïnactiveerd en verwijderd, kunnen ze cel- en weefselbeschadiging veroorzaken. Een verminderde of geen activiteit van UGT1A1 zorgt dus voor een hogere concentratie van “afvalstoffen” en verhoogt daardoor de kans op bijwerkingen. De activiteit van UGT1A1 is onder andere bepalend voor de diagnose ziekte van Gilbert.
VKORC1 activeert vitamine K; belangrijk voor het regelen van bloedstolling. Een tekort aan vitamine K kan stollingsprocessen belemmeren. Een verminderde activiteit (45% van de westerse bevolking) leidt tot een minder goede bloedstolling en een verhoogde gevoeligheid voor bloedverdunners op basis van cumarine. Omdat antistollingsmedicatie nauwkeurig moet worden gedoseerd, is het belangrijk het genotype van zowel VKORC1 als CYP2C9 te kennen. Bloedverdunners op cumarinebasis zijn Acenocoumarol en Fenprocoumon. Andere veel voorgeschreven bloedverdunners zijn Acetylsalicylzuur en Ascal.
F2 (factor 2) codeert voor het eiwit protrombine, dat circuleert in de bloedstroom. Dit eiwit wordt pas actief bij bloedingen en vormt dan bloedstolsel om de bloeding te stoppen. Onder normale omstandigheden (geen bloedingen) is F2 dus niet actief (PM). Variaties in F2 geven risico op vorming van onnodig bloedstolsels.
F5 (factor 5) bevat instructies voor het aanmaken van coagulatiefactor V en de vorming van trombine en fibrine, die er voor zorgen dat het bloed op de juiste manier stolt. Variaties in het gen geven risico op embolie.
MTHFR regelt het foliumzuurmetabolisme; belangrijk voor veel lichaamsfuncties. Variaties in dit gen kunnen leiden tot een verlaagde activiteit en dus tot verhoogde waarde van homocysteïne. Hoge waarde van homocysteïne kan leiden tot irritaties aan de bloedvaten. In combinatie met F2- of F5-variaties, leidt dit tot een extra verhoogd risico op bloedstolsels.

Meer genetische testen:

Darmmicrobioom en farmaco genetische testen bij depressieMijn Medicijngenen
Mijn Cannbisgenen
Mijn Vitamine D genen
Mijn Voedingsgenen
Mijn Fitnessgenen
Mijn Nutrigenen
Mijn Dieetgenen

Bronnen

[1] Akash Kumar, Jhilam Pramanik. Gut Microbiota in Anxiety and Depression: Unveiling the Relationships and Management Options. Pharmaceuticals (Basel). 2023 Apr; 16(4): 565. https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC10146621/
[2] Shahzad Ghanbarian, Gavin W K Wong. Cost-effectiveness of pharmacogenomic-guided treatment for major depression. CMAJ. 2023 Nov 14;195(44):E1499-E1508. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/37963621/
[3] Wang Y, Yu Z, Ding P, Lu J, Mao L, Ngiam L, et al. Antidepressants can induce mutation and enhance persistence toward multiple antibiotics. Proceedings of the National Academy of Sciences. 2023 Jan 31;120(5):e2208344120.
[4] Hellmann-Regen J, Clemens V, Grözinger M, Kornhuber J, Reif A, Prvulovic D, et al. Effect of Minocycline on Depressive Symptoms in Patients With Treatment-Resistant Depression: A Randomized Clinical Trial. JAMA Netw Open. 2022 Sep 1;5(9):e2230367.
[5] Musazadeh V, Zarezadeh M, Faghfouri AH, Keramati M, Ghoreishi Z, Farnam A. Saffron, as an adjunct therapy, contributes to relieve depression symptoms: An umbrella meta-analysis. Pharmacol Res. 2022 Jan;175:105963.
[6] Tsai CF, Chuang CH, Wang YP, Lin YB, Tu PC, Liu PY, et al. Differences in gut microbiota correlate with symptoms and regional brain volumes in patients with late-life depression. Front Aging Neurosci. 2022 Jul 27;14:885393.
[7] Lin H, Guo Q, Wen Z, Tan S, Chen J, Lin L, et al. The multiple effects of fecal microbiota transplantation on diarrhea-predominant irritable bowel syndrome (IBS-D) patients with anxiety and depression behaviors. Microb Cell Fact. 2021 Dec 28;20:233.
[8] Lee JW, Lee H, Kang HY. Association between depression and antibiotic use: analysis of population-based National Health Insurance claims data. BMC Psychiatry. 2021 Oct 28;21(1):536.
[9] Nettis MA. Minocycline in Major Depressive Disorder: And overview with considerations on treatment-resistance and comparisons with other psychiatric disorders. Brain Behav Immun Health. 2021 Nov;17:100335.
[10]Nikolova VL, Smith MRB, Hall LJ, Cleare AJ, Stone JM, Young AH. Perturbations in Gut Microbiota Composition in Psychiatric Disorders: A Review and Meta-analysis. JAMA Psychiatry [Internet]. 2021 Sep 15 [cited 2021 Oct 15]; Available from: https://jamanetwork.com/journals/jamapsychiatry/fullarticle/2784328
[11] Elvers KT, Wilson VJ, Hammond A, Duncan L, Huntley AL, Hay AD, et al. Antibiotic-induced changes in the human gut microbiota for the most commonly prescribed antibiotics in primary care in the UK: a systematic review. BMJ Open. 2020 Sep;10(9):e035677.
[12] Chinna Meyyappan A, Forth E, Wallace CJK, Milev R. Effect of fecal microbiota transplant on symptoms of psychiatric disorders: a systematic review. BMC Psychiatry. 2020 Jun 15;20:299.
[13] Yang L, Shergis JL, Di YM, Zhang AL, Lu C, Guo X, et al. Managing Depression with Bupleurum chinense Herbal Formula: A Systematic Review and Meta-Analysis of Randomized Controlled Trials. J Altern Complement Med. 2020 Jan;26(1):8–24.
[14] Sanada K, Nakajima S, Kurokawa S, Barceló-Soler A, Ikuse D, Hirata A, et al. Gut microbiota and major depressive disorder: A systematic review and meta-analysis. Journal of Affective Disorders. 2020 Apr;266:1–13.
[15] Ashktorab H, Soleimani A, Singh G, Amr A, Tabtabaei S, Latella G, et al. Saffron: The Golden Spice with Therapeutic Properties on Digestive Diseases. Nutrients. 2019 Apr 26;11(5):943.
[16] Liu RT, Walsh RFL, Sheehan AE. Prebiotics and probiotics for depression and anxiety: A systematic review and meta-analysis of controlled clinical trials. Neurosci Biobehav Rev. 2019 Jul;102:13–23.
[17] Davin-Regli A, Lavigne JP, Pagès JM. Enterobacter spp.: Update on Taxonomy, Clinical Aspects, and Emerging Antimicrobial Resistance. Clin Microbiol Rev. 2019 Jul 17;32(4):e00002-19.
[18] Yeung KS, Hernandez M, Mao JJ, Haviland I, Gubili J. Herbal medicine for depression and anxiety: A systematic review with assessment of potential psycho-oncologic relevance. Phytother Res. 2018 May;32(5):865–91.
[19] Malhi GS, Mann JJ. Depression. Lancet. 2018 24;392(10161):2299–312.
[20] Macedo D, Filho AJMC, Soares de Sousa CN, Quevedo J, Barichello T, Júnior HVN, et al. Antidepressants, antimicrobials or both? Gut microbiota dysbiosis in depression and possible implications of the antimicrobial effects of antidepressant drugs for antidepressant effectiveness. J Affect Disord. 2017 Jan 15;208:22–32.
[21] Yang F, Dong X, Yin X, Wang W, You L, Ni J. Radix Bupleuri: A Review of Traditional Uses, Botany, Phytochemistry, Pharmacology, and Toxicology. BioMed Research International. 2017 May 16;2017:e7597596.
[22] Lange K, Buerger M, Stallmach A, Bruns T. Effects of Antibiotics on Gut Microbiota. Digestive Diseases. 2016;34(3):260–8.
[23] Zheng P, Zeng B, Zhou C, Liu M, Fang Z, Xu X, et al. Gut microbiome remodeling induces depressive-like behaviors through a pathway mediated by the host’s metabolism. Molecular Psychiatry. 2016 Jun;21(6):786–96.
[24] DellaGioia N, Hannestad J. A critical review of human endotoxin administration as an experimental paradigm of depression. Neurosci Biobehav Rev. 2010 Jan;34(1):130–43.

 

 

 

Natuurdiëtisten.nl