Bij het reguleren van de schildklierhormoonhuishouding zijn er verschillende hormonen betrokken,…
Unieke darmflorakenmerken bij atopische dermatitis
De samenstelling van het darmmicrobioom verschilt tussen patiënten met en zonder constitutioneel eczeem. Een onbalans van het immuunsysteem veroorzaakt door veranderingen in het darmmicrobioom wordt beschouwd als een kritische factor in de pathogenese van kindereczeem. De exacte rol van het darmmicrobioom bij volwassen patiënten met atopische dermatitis (AD) moet nog worden opgehelderd, aldus een onderzoek. [1]
Verschillen in het darmmicrobioom
Om de verschillen in het darmmicrobioom tussen volwassen atopische dermatitis (AD) patiënten en gezonde individuen te onderzoeken, werden ontlastingsmonsters verzameld van 234 volwassenen, met daarin 104 AD-patiënten. Veranderde structuur en metabolische disfuncties van het darmmicrobioom werden geïdentificeerd bij volwassen AD-patiënten. De resultaten illustreerden dat de volwassen AD-patiënten een grotere kans hadden op allergieën, vooral niet-voedselallergieën.
Daarnaast was de samenstelling van het darmmicrobioom van de AD- en normale groepen aanzienlijk verschillend. De Romboutsia (Fermicutes Pylum)) en Clostridium waren verrijkt in de normale groep. Blautia (Fermicutes Pylum) , Butyricicoccus (Oscillospiraceae) , Lachnoclostridium (Phylum Firmicutes/Klasse Clostridia), Eubacterium hallii (Phylum Firmicutes/Klasse Clostridia) groep, Erysipelatoclostridium (Phylum Firmicutes/ Klasse Bacilli), Megasphaera (Phylum Fermicutes), Oscillibacter (Phylum Firmicutes/ Klasse Clostridia) en Flavonifractor (Phylum Firmicutes/ Klasse Clostridia) domineerden in de AD-groep.
Deze studie biedt inzicht in nieuwe therapeutische strategieën gericht op het darmmicrobioom voor AD en bewijs voor de betrokkenheid van de darm-huid-as bij AD-patiënten.
Atopische dermatitis (AD)
Atopische dermatitis (AD), ook wel eczeem genoemd, is een van de meest voorkomende huidziekten, gekenmerkt door terugkerende chronische eczeemlaesies, die gepaard gaan met een droge huid, pruritus en duidelijke jeuk. In het afgelopen decennium is het voorkomen van AD wereldwijd toegenomen, en de getroffen bevolking omvat alle leeftijdsgroepen, variërend van zuigelingen tot ouderen.
Dit heeft ernstige gevolgen voor de levenskwaliteit van de patiënt en legt een enorme last op de gezondheidszorgmiddelen. AD-patiënten kunnen doorgaans ook gepaard gaan met andere atopische ziekten, zoals allergisch astma en allergische rhinoconjunctivitis. De pathogenese van AD is nog niet duidelijk. Algemeen wordt aangenomen dat AD mogelijk verband houdt met genetica, omgevingsfactoren, immuunafwijkingen en een abnormale huidbarrièrefunctie.
De resultaten uit deze studie [1] ondersteunen eerdere onderzoeken die aangeven dat het voorkomen van allergie bij AD-patiënten hoger is dan die bij gezonde individuen. Eén eerdere studie [2] meldde dat bijna 80% van de AD-kinderen astma of allergische rhinitis zal ontwikkelen. Verschillende bewijslijnen suggereerden dat AD-patiënten gevoeliger zijn voor luchtallergenen en voedselallergenen, die een belangrijke pathogenetische rol spelen bij de ontwikkeling van AD.
Darmmicrobioomdysbiose en metabole afwijkingen kunnen essentiële implicaties hebben voor de pathogenese van de darm-huid-as bij AD-patiënten. Verdere studies naar metagenomica (onderzoeksgebied dat zich bezighoudt met de analyse van het genetisch materiaal) en metabolomics (is de analyse van alle stofwisselingsproducten/metabolieten) zijn nodig om de relatie tussen het darmmicrobioom en AD te onderzoeken en gunstige behandelmethoden voor AD verder te ontwikkelen.
Eller E et al. en Hon KL et al. rapporteerden dat zuigelingen en peuters met AD gevoeliger zijn voor voedselallergieën. Bovendien varieert het percentage voedselallergieën onder AD-patiënten van 30% tot 80%, afhankelijk van de populatie, maar de werkelijke incidentie van bevestigde voedselallergieën is veel lager. Bovendien hebben eerdere studies aangetoond dat de immuunrespons op sommige van de specifieke microbiële situatie een cruciale rol zou kunnen spelen in de respons op het allergietype bij de patiënt [ 3,4,5].
Inconsistente resultaten kunnen te wijten zijn aan verschillen in leeftijd, geografische locaties en schalen voor het beoordelen van gastro-intestinale symptomen.
Eliminatiediëten of IgG(1-4) onderzoek?
Allergologen worden vaak gevraagd om kinderen met atopische dermatitis (AD) te beoordelen op allergeentriggers voor ziekten. Testen, vooral op voedseltriggers, leidt vaak tot eliminatiediëten in een poging de AD-controle te verbeteren. Strikte eliminatiediëten kunnen risico’s met zich meebrengen bij kinderen met AD.
Een onjuiste diagnose met een onnodig, onjuist (streng) eliminatiedieet, kan ondervoeding (o.a. verslechtering nutriëntenstatus), eetproblemen, psychosociale problemen met zich meebrengen en gevolgen hebben voor de darmmicrobioomdiversiteit.
Omdat men nu steeds meer het verband ziet tussen darmmicrobioomsamenstelling en AD, wordt ook onderzoek op voedseltriggers anders aangevlogen. Via ontlasting zijn nu de darmmicrobioomsamenstelling, mucosale immuniteit, malabsorptie en ontstekingen (Alpha-1-Antitripsine, Calprotectine en Zonulin) te onderzoeken.
Daardoor wordt ook beter zichtbaar dat er voedingsallergeen triggers kunnen zijn. In Duitsland wordt al jaren onderzoek gedaan naar antistoffen op IgG-klasse vertraagde voedselallergie. Hoe grotere de onbalans in het darmmicrobioom hoe meer kans op IgG(1-4)-voedselallergie.[6]
Voedselintolerantie en voedselallergie worden vaak door elkaar gehaald. Bij voedselintolerantie heeft de cliënt last van een enzymtekort. Hierdoor kan het lichaam bepaalde etenswaren niet verteren. Bij voedselallergie reageert het immuunsysteem met antistoffen. Hierbij is er onderscheid tussen een directe voedselallergie IgE en een vertraagde voedselallergie IgG.
Bij een IgE-voedselallergie treden de klachten vaak op vlak na de inname van een ‘trigger food’. Hierbij zijn de klachten vaak heel hevig. Bij een IgG-voedselallergie treden de symptomen vaak pas uren of zelfs dagen na inname van een ‘trigger food’ op. Gelukkig geeft een betrouwbaar diagnostisch IgG-bloedonderzoek snel duidelijkheid. Hiermee komt men te weten of een vertraagde IgG voedselallergie (type-III) al dan niet de oorzaak van AD is.
Met de Allergo-Screen®-diagnostiek (bloedonderzoek) wordt het bloed geanalyseerd op antistoffen van de IgG-klasse, die het immuunsysteem heeft gevormd tegen voedselbestanddelen.
Met de hiervoor zelf thuis uitgevoerde test, wordt een bijzondere vorm van voedselintolerantie vastgesteld. Het onderzoek van IgG-antilichamen komt niet overeen met de klassieke allergie- test, waarbij alleen antilichamen van de IgE-klasse worden onderzocht. Bij de hier onderzochte antilichaam-getriggerde reacties verschijnen de symptomen meestal in een vertraagde vorm (tot 72 uur na inname), zodat het aanzienlijk moeilijker is om een tijdelijke relatie met de niet te verdragen voedingsmiddelen te identificeren.
Als gepredisponeerde mensen een voedingsmiddel steeds opnieuw binnenkrijgen, mogelijk meerdere keren per dag, bevordert deze ononderbroken en monotone immuunprovocatie de ontwikkeling en verdere verspreiding van voedselintolerantie. Een verandering in de voeding biedt dus bescherming tegen nieuwe intoleranties.
De IgG-totaal (1-4) testmethode helpt bij het vaststellen van vertraagde voedselallergie veroorzaakt door de immuunrespons van Immuunglobuline G (IgG).
Subklassen van IgG-antilichamen en darm-huid-as
Subklassen van IgG (IgG1, IgG2,IgG3)-antilichamen werden ontdekt in de jaren zestig. IgG4 is een van de recentelijk gedetecteerde subklassen en vormt ongeveer 5% van het totale IgG, het kleinste deel van alle IgG-typen in serum. Hoewel deze verschillende subtypes van IgG meer dan 90% identieke aminozuren hebben, vertonen ze verschillende immunologische effecten, zoals de vorming van immuuncomplexen en complementactivatie.
Eerdere studies hebben aangetoond dat verschillende IgG-subklassen geassocieerd zijn met verschillende antigenen. De subklassen IgG1 en IgG2 worden gewoonlijk geassocieerd met de reactie op bacteriële polysachariden. IgG3 is een krachtig pro-inflammatoir antilichaam dat de effectorfunctie induceert, terwijl IgG4 voor niet-microbiële allergenen is.[6]
IgG4 wordt conventioneel beschouwd als niet-inflammatoir of ontstekingsremmend omdat het geen grote immuuncomplexen kan vormen en complementcomponentroutes kan activeren. Zo worden de monoklonale antilichamen toegepast als therapeutische middelen bij o.a. reumatische artritis en astma.
IgG4 wordt echter ook geassocieerd met verschillende ziekten, waaronder IgG4-gerelateerde ziekten, auto-immuunziekten en hematologische aandoeningen, parasitaire infecties en neoplasmata, etc. Uit een recent onderzoek is gebleken dat serum-IgG4-niveaus de aan COVID-19 gerelateerde sterfte kunnen voorspellen [7]. Deze onderzoeken geven aan dat IgG4 ook pathogeen is en Th2-ontsteking kan veroorzaken.
De klinische betekenis van IgG4 bij allergische ziekten was controversieel. De vroegste herkenning van IgG4 bij allergieën was afkomstig van gegevens over allergeenspecifieke immunotherapie (AIT), die een tolerantie-inducerende functie aantoonden. Uit latere klinische observaties bleek echter dat allergeenspecifiek IgG4 geassocieerd was met allergische sensibilisatie en gecorreleerd was met allergische ziekten, zoals allergische rhinitis (AR), astma, atopische dermatitis (AD).
IgG4-niveaus kunnen aanzienlijk variëren bij gezonde individuen, wat de klinische toepassing ervan als diagnostisch hulpmiddel kan belemmeren. Niettemin hebben recente bevindingen uit moleculaire structuur- en klinische onderzoeken nieuwe inzichten opgeleverd in deze subset van IgG-antilichamen bij allergische ziekten.
Dus de de Allergo-Screen®- IgG (1-4) diagnostiek, kan als een nieuwe therapeutische strategie inzicht kunnen geven in de relatie darmmicrobioom (verminderde biodiversiteit, microbioom geassocieerde gezondheidsrisico’s) en type voedselallergie bij AD en daarmee bewijs leveren voor de betrokkenheid van de darm-huid-as.
Update juni 2024
Zoutinname kan opflakkeringen van eczeem verklaren.
Uit een studie [1] blijkt dat een dieet met een hoog natriumgehalte het risico op eczeem kan vergroten. Wetenschappers ontdekten dat het eten van slechts één gram natrium extra per dag de kans op opflakkeringen met 22% vergroot.
De meeste mensen weten wel dat natrium, meestal geconsumeerd in de vorm van zout, het risico op hoge bloeddruk en hartziekten verhoogt. Onlangs hebben wetenschappers echter ook ontdekt dat natrium in de huid wordt opgeslagen, waar het een rol kan spelen bij ontstekingen die zich voordoen bij eczeem.
Voor hun cross-sectionele studie analyseerden de onderzoekers gegevens van meer dan 215.000 mensen tussen 30 en 70 jaar oud van de UK Biobanks. Uit urinemonsters konden ze zien hoeveel natrium elke persoon binnenkreeg en aan de hand van receptcodes in hun electronische medische dossiers konden ze zien of iemand de diagnose atopische dermatitis (een vorm van eczeem) had en wat de ernst daarvan was.
Ze ontdekten dat elke extra gram natrium die gedurende 24 uur in de urine werd uitgescheiden, geassocieerd was met een 11% hogere kans op een diagnose van eczeem; 16% hogere kans dat het actief zou optreden en een 11% hogere kans op verergering.
Vervolgens bestudeerden de onderzoekers 13.000 Amerikaanse volwassenen in de National Health and Nutrition Examination Survey en ontdekten ze, dat het eten van slechts één extra gram natrium per dag – ongeveer een halve theelepel tafelzout – geassocieerd was met een 22% hogere kans op opflakkeringen van eczeem.
Het beperken van het natriumgehalte in de voeding zou voor eczeempatiënten een makkelijke manier kunnen zijn om invloed uit te oefenen op deze aandoening.
Bron
1. Sodium Intake and Atopic Dermatitis; Brenda M. Chiang, Morgan Ye, Aheli Chattopadhyay, Yagmur Halezeroglu, Erin L. Van Blarigan, Katrina Abuabara; JAMA Dermatology, 2024; https://jamanetwork.com/journals/jamadermatology/article-abstract/2819233 ; DOI: https://doi.org/10.1001/jamadermatol.2024.1544 .
Bronnen
[1] Int J Mol Sci 2023;24(16):12856. https://www.mdpi.com/1422-0067/24/16/12856
[2] Eichenfield, L.F.; Hanifin, J.M.; Beck, L.A.; Lemanske, R.F.; Sampson, H.A.; Weiss, S.T.; Leung, D.Y. Atopic Dermatitis and Asthma: Parallels in the Evolution of Treatment. Pediatrics 2003, 111, 608–616.
[3] Eller E et al. en Hon KL et al. rapporteerden dat zuigelingen en peuters met AD gevoeliger zijn voor voedselallergieën [ 17 , 21 ]. Bovendien varieert het percentage voedselallergieën onder AD-patiënten van 30% tot 80%, afhankelijk van de populatie, maar de werkelijke incidentie van bevestigde voedselallergieën is veel lager [ 17 , 22 , 23 ]. Bovendien heeft een eerdere studie aangetoond dat de immuunrespons op sommige van de specifieke microbiële PG een cruciale rol zou kunnen spelen in de respons op het allergietype bij de patiënt [24].
[4] Kvenshagen, B.; Jacobsen, M.; Halvorsen, R. Atopic dermatitis in premature and term children. Arch. Dis. Child. 2009, 94, 202–205.
[5] Monnot, G.C.; Wegrecki, M.; Cheng, T.-Y.; Chen, Y.-L.; Sallee, B.N.; Chakravarthy, R.; Karantza, I.M.; Tin, S.Y.; Khaleel, A.E.; Monga, I.; et al. Staphylococcal phosphatidylglycerol antigens activate human T cells via CD1a. Nat. Immunol. 2023, 24
[6] The clinical significance of allergen-specific IgG4 in allergic diseases.Front. Immunol., 25 October 2022. https://www.frontiersin.org/articles/10.3389/fimmu.2022.1032909/full
[7] Della-Torre E, Lanzillotta M, Strollo M, Ramirez GA, Dagna L, Tresoldi M, et al. Serum IgG4 level predicts COVID-19 related mortality. Eur J Intern Med (2021) 93:107–9. doi: 10.1016/j.ejim.2021.09.012
I am text block. Click edit button to change this text. Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.